Gedachten over homo’s – I – homofobie
De meeste homo’s worden grootgebracht door heteroseksuele echtparen. In het gunstige geval hebben deze ouders een onbevangen houding tegenover de geaardheid van hun kinderen, maar de kans is vrij groot dat zij gruwen van de mogelijkheid dat hun zoon later een nicht blijkt te zijn.
Het was de scherpzinnige Benno Premsela, die mij in de jaren ‘70 deed betwijfelen of homo’s (en lesbiennes) wel krijgen waar elk mens bij geboorte recht op heeft: een gezin dat hun behalve liefde en bescherming ook daadwerkelijk veiligheid en erkenning biedt. Een gevoel van trots en eigenwaarde bijbrengt. Groeien kinderen uit andere minderheden nog op met een familie die tot dezelfde minderheid behoort als zij, homoseksuele jongeren moeten het in de regel stellen met een omgeving die hen niet begrijpt en die zij zelf evenmin goed kunnen begrijpen. Tijdens hun moeizame (seksuele) ontwikkeling vinden zij in hun naaste omgeving geen mogelijkheden tot positieve vereenzelviging.
In een radicaler verleden heb ik weleens geopperd dat kinderen dan uit zulke gezinnen moesten worden ‘bevrijd’ om vervolgens door een homostel te worden opgevoed. Tegenwoordig geloof ik niet dat iemand daar gelukkiger of beter van zou kunnen worden, noch dat de adoptieouders het er vanwege hun seksuele gelijkgestemdheid beter vanaf zouden brengen dan de heteroseksuele biologische ouders.
Slecht voorbereid wordt het homoseksuele kind op zeker moment als hetero per bakfiets afgeleverd bij het voorgeborchte van het schoolsysteem, de kinderopvang. Daar wordt het samen met andere kinderen gereed gemaakt voor de schoolse hel die later wacht, compleet opgetuigd met naschoolse opvang en buitenschoolse activiteiten zoals de sportvereniging, de padvinderij, het jongenskoor. En altijd ligt daar misschien niet zozeer het risico van seksueel misbruik op de loer, maar voornamelijk de genadeloze afwijzing van leeftijdgenoten en als het joch pech heeft bovendien het naargeestige oordeel van de voor de betreffende setting verantwoordelijke volwassenen. Het lijkt er de gewoonste zaak van de wereld om homo’s te vernederen en dat gebeurt, zoals u weet, steevast door hun seksualiteit belachelijk te maken.
Volwassenen, in het bijzonder ouders, die openlijk tegenover (homoseksuele) kinderen blijk geven van hun eigen afkeer van homo’s, maken zich schuldig aan kindermishandeling en mogen daar wat mij betreft juridisch verantwoording voor afleggen. Dat geldt zeker ook voor personeel in het onderwijs, de zorg en de publieke sector. Aan het groteske verschijnsel ‘gewetensbezwaarde weigerambtenaar’ maken we maar geen woorden vuil; zoiets zots komt, evenmin als ‘Zwarte Piet’, in een beschaafde samenleving niet voor. Met geweten heeft dit alles trouwens niks te maken, dat snapt een kind, net zomin als met het overschatte bedenksel ‘homofobie’.
Die zogenaamde homofobie bestaat niet. Het is een construct, een eufemisme voor homohaat, homoafkeer, homowalging, zo u wilt. Het enige dat de hetero van de homo vreest, is dat deze hem zal bejegenen zoals hij gewend is om zelf met vrouwen om te gaan. Op Facebook waart een tweet rond, die ik graag zelf had verzonnen, maar (ten onrechte) wordt toegeschreven aan de acteur Morgan Freeman. Die gaat als volgt:
‘I hate the word homophobia.
It’s not a phobia.
You are not scared.
You are an asshole.’
Dus dat.
Antony Oomen
29.X/2012
Amsterdam