negen lentekwatrijnen
I
vanmorgen – ’t was
zeventien over zeven -
hoorde ik de merel even
‘k meende dat het lente was
II
om halfacht begon zondag te dagen
buiten stormd’ het en tjilpten de musjes
in groten getale, broertjes en zusjes
luid kwetterend wegwaaiend bij vlagen
III
een dame ouder nog dan ik
vroeg of ik wilde zitten misschien?
oh jee dacht ik ze kan het aan me zien
hoe ik langzaam maar zeker stik
IV
dit land is een liederlijk bekrompen land
men valt hier liever chinezen aan dan virussen
werpt eerder olie op het vuur dan ‘t te blussen
rot op zegt men liever dan ik help je uit de brand
V
het is nog net geen halfacht
toch wordt het buiten al wat licht
‘k voel het als mijn trouwe plicht
dit u te melden, ontwakend uit de nacht
VI
we moeten erover durven praten
de roekoeënde duif
die al te graag haar drek als struif
op mijn balkon wil achterlaten
VII
over de stad raast weer een storm
er ging geen stilte aan vooraf
geen sein of fluit of luid geblaf
geen woord, al was ’t maar voor de vorm
VIII
alles lijkt vroeger bij ‘t ouder worden
het geheugen, de herinnering
je leven, een schermutseling
een kamerplant die gaandeweg verdorde
IX
mijn moeder: is de wereld aan het vergaan?
want al gaat stuk, klimaat en dierenrijk
’t slijk der aarde zet geen zoden aan de dijk
orkaan na orkaan en Covid-19 in Milaan
Antony Oomen
8.II/2020 – 20.IV/2020
Amsterdam